AUTEUR: Michiel Vanhee
‘Pays des Collines’ betekent zoveel als ‘Heuvelland’. Strikt genomen is het Pays des Collines een natuurpark van 23.327 hectare dat bestaat uit de gemeenten Ellezelles, Flobecq, Frasnes-lez-Anvaing, Mont-de-l’Enclus en het noorden van Ath. Voor de fietsgids Fietsen in het Pays des Collines hebben we het gebied ruim geïnterpreteerd. We beschrijven grofweg de regio tussen Ronse in het noorden, Lessines in het oosten, Ath in het zuiden en Doornik in het westen. Dit gebied vormt de parel aan de kroon van de regio Picardisch Wallonië (La Wallonie picarde) en ligt volledig in de Waalse provincie Henegouwen (Le Hainaut), meteen ook de grootste en meest uitgestrekte provincie van België.
Waarom kiezen we voor de benaming ‘Pays des Collines’ en niet voor de logische Nederlandse vertaling ‘Heuvelland’? Tja, het is ingewikkeld… Er bestaat namelijk al een Heuvelland in België, meer bepaald in het uiterste zuiden van de provincie West-Vlaanderen. Dat Heuvelland vormt het decor van de wielerklassieker Gent-Wevelgem, met de Kemmelberg als belangrijkste ijkpunt.
Maar terug naar het Pays des Collines. Wat kun je zoal vinden in dit Waalse Heuvelland? In de eerste plaats natuurlijk heuvels. Véél heuvels. Maar ook bossen. Sappige weilanden ook, nu en dan opgeleukt door een ezel of twee. Verstilde dorpjes. Veldkapelletjes. Véél veldkapelletjes. Oeroude windmolens. Rust. Stilte. Tijd. Foeragerende fazanten op het veld. Roofvogels die boven je hoofd cirkelen. Een magisch gevoel van harmonie met de natuur.
Het frappante aan het Pays des Collines is dat het op nauwelijks een boogschot van de veel bekendere Vlaamse Ardennen ligt, maar er toch sterk van verschilt. Ter herinnering: de Vlaamse Ardennen liggen in het zuiden van de provincie Oost-Vlaanderen, grofweg in de driehoek Oudenaarde – Geraardsbergen – Ronse, en vormen bijvoorbeeld het strijdtoneel van de wielerklassieker De Ronde van Vlaanderen. Denk daarbij aan kasseihellingen als de Kwaremont en de Paterberg.
Het Pays des Collines ligt slechts een tiental kilometer verder zuidelijk, net over de taalgrens, maar het ritme ligt hier duidelijk lager, de natuur krijgt vrij spel, de bebouwing is schaars en de sfeer gemoedelijk. Hier wordt duidelijk uit een ander vaatje getapt dan in het drukkere, vollere Vlaanderen. Onvoorstelbaar eigenlijk dat deze regio zo onderbelicht blijft. Ze vormt niet alleen de perfecte tandem met de Vlaamse Ardennen, maar steekt die laatste ook nog eens in vrijwel elk opzicht naar de kroon. Veel heeft wellicht te maken met een gebrek aan lokale wielergeschiedenis.
De hellingen in deze regio blijven onbekend en onbemind omdat ze geen rol van betekenis spelen in enige wielerwedstrijd van allure. Cols als La Houppe, de Hameau des Papins of de Mont Saint-Laurent worden weleens opgenomen in wedstrijden als Kuurne-Brussel-Kuurne of de GP Samyn, maar dan steevast als opwarmertje, ver vóór de finale. En als ze al eens een hoofdrol spelen, dan is dat in minder bekende koersen zoals de Eurométropole Tour. Zo blijven ze een goedbewaard geheim voor het grote publiek. Je kunt het een beetje vergelijken met een muziekband die je zelf te gek vindt, maar waar verder nauwelijks iemand ooit van gehoord heeft. Enerzijds wil je de band ‘voor jou alleen’ houden, anderzijds wil je van de daken schreeuwen hoe fantastisch ze wel zijn...
In de gids Fietsen in het Pays de Collines, verschenen bij Odyssee Reisgidsen, beschrijven we de 35 mooiste hellingen van de ruime regio, evenals zes lusvormige suggestieroutes van telkens 45 à 65 kilometer. Hieronder neem ik je als proevertje en in willekeurige volgorde mee naar mijn vijf favoriete hellingen!
Col 1: Côte du Bois de la Houppe
Anders dan de in de Vlaamse Ardennen gelegen Kluisberg (Mont de l’Enclus), Knokteberg (Côte de Trieu) en Karnemelkbeekstraat (rue du Lait Battu), vormt de Côte du Bois de la Houppe net geen grenspunt. De top ligt nog een paar honderd meter van het Vlaamse grondgebied verwijderd. In vakjargon zouden de meeste wielerliefhebbers La Houppe een ‘loper’ noemen, een geleidelijke helling zonder al te hoge stijgingspercentages. Qua karakter lonkt deze col zowaar naar de echte Ardennen.
La Houppe, in de Vlaamse volksmond ook wel ‘Pottelberg’, ‘Hoppeberg’ of ‘Rhodesberg’ genoemd, werd al meermaals in onder meer de Ronde van Vlaanderen en lokale koersen als de Triptyque des Monts et Châteaux opgenomen, en maakte de voorbije jaren een gesmaakte verschijning in Kuurne-Brussel-Kuurne.
Het startpunt ligt niet ver van Flobecq, op een boogschot van het kruispunt van de straten Queneau, Géron, Neuve Rue en Paillart (de straatnaam voor het eerste deel van La Houppe). De klim is maar liefst 2 km lang, wat bijna automatisch voor een soort Ardennengevoel zorgt. We moeten de zaken natuurlijk wel in perspectief blijven zien: er hoeven ‘slechts’ 91 hoogtemeters te worden overbrugd en het wordt nergens steiler dan 7%. Een buitenbladcol? Misschien, maar dan toch niet meer na het uitproberen van de overige 34 beklimmingen uit de gids ‘Fietsen in het Pays des Collines’...
Kasseivreters uit de regio doen weleens nostalgisch over de tijd toen deze helling nog van beneden tot boven met kinderkopjes bedekt lag (tot 1978). Voor de asfaltminnende sportieveling zal het dan weer een heuse opluchting zijn dat die tijd voorgoed tot het verleden behoort. Wat naast de lengte nog meer tot het Ardennengevoel bijdraagt, is de nabijheid van het Pottelbergbos, waar de helling in de laatste kilometer gezapig doorheen meandert. Bovenkomen doe je bij een rits terrasjes, waarvan het meest in het oog springende Chalet Gérard heet, een frivole knipoog naar Chalet Reynard op de Mont Ventoux (elke verdere vergelijking is uiteraard uit den boze).
Col 2: Neuve Rue/Lumen
Wat is het mooiste plekje van de regio Flobecq? Het antwoord op die vraag zal altijd subjectief zijn, maar luidt uit mijn mond negen keer op tien: de ongekende en onbeminde helling Neuve Rue/Lumen, gelegen in de oostelijke schaduw van La Houppe.
De klim is zo’n anderhalve kilometer lang en start op het kruispunt van de straten Queneau, Géron, Neuve Rue en Paillart. Neem de smalle Neuve Rue. Een flauwe bocht naar links snijdt recht door het dal en wordt gevolgd door een stevige ruk naar rechts. De benen liegen er niet om: hier maak je hoogtemeters. Het wegdek is niet van de allerhoogste kwaliteit, om niet te zeggen dat het enigszins verweerd is. Kan dat de pret drukken? Nee, dat kan de pret niet drukken, en al helemaal niet als je na een volgende knikje naar links getrakteerd wordt op een panorama van heb-je-een-minuutje. De prachtige gerenoveerde hoeve aan de linkerkant, ingebed in een bos- en weidelandschap, doet je al je overslagzorgen vergeten. Je kunt er bovendien zelfs verblijven! (zoek op: Une biche dans la brume).
Het is nu reikhalzend uitkijken naar het kappelletje even hogerop. Daar openbaart zich een nieuw vergezicht dat je nog meer naar adem doet happen dan je sowieso al deed. Sla even voorbij het kappelletje links af. Het uitzicht op de beboste bergflank van La Houppe aan de linkerkant is er eentje om in te kaderen en te koesteren. Ik haal het regelmatig voor de geest als ik weer eens de hele dag tussen vier muren opgesloten zit. Dat gevoel van vrijheid dat ook aan een Alpencol kleeft, maar dan in zakformaat. Het steilste stuk is nu achter de rug. Een korte uitloper brengt je tot op het plateau van La Houppe. Wil je nog verder op en neer naar de top van La Houppe, sla hier dan links af.
Col 3: Bruyères/Taillette
Op de kaart ligt de klim Bruyères/Taillette er niet zo bijster aantrekkelijk bij, dicht tegen de brede verkeersader die de N60 is. Maar schijn bedriegt: deze minder bekende helling, waarvan de voet vlak bij het indrukwekkende kasteel van Anvaing ligt, is een van de verborgen pareltjes van het Pays des Collines: relatief lang, bijzonder gevarieerd, landschappelijk mooi en sportief uitdagend.
Heel wat straten en al dan niet doodlopende zijstraatjes heten hier Les Bruyères of rue Taillette, dus het is even opletten om niet verstrikt te raken in het net van gelijknamigheid. De start van de klim ligt bij de verkeerslichten aan de N60, in het smalle straatje Les Bruyères, recht tegenover de wegwijzer naar Arc-Ainières. Volg de logische loop van de weg. De eerste paar honderd meter is er nog niet veel aan de hand, maar dan haalt de smalle klim opeens verschroeiend uit met een passage van 16%. Het is harken en hijgen, maar tegelijk genieten van het uitzicht op Saint-Sauveur en omgeving aan je linkerzijde.
Door het smalle wegdek en de rust waan je je plotseling in een uithoek van de wereld (en misschien ís het Pays des Collines dat ook wel een beetje). Na de geleverde kliminspanning kom je boven bij een tweesprong. Kies rechts. Je wordt nu beloond met een korte tussenafdaling. Kies bij de volgende wegvertakking links. Je verlaat nu Les Bruyères en begint aan het tweede luik van deze klim, de Taillette. Er volgt nog een uiterst onregelmatige kilometer klimwerk, met percentages die schommelen tussen 3 en 8%. Moeilijk om hier echt in het ritme te komen, en dat geldt bij uitbreiding voor de hele col. Het uitzicht op het reliëfrijke Bois de Martimont en de aangrenzende koeienweiden aan de rechterkant is echter een plaatje.
Capitulatiekasteel met prinses
Het kasteel van Anvaing stamt waarschijnlijk uit de twaalfde eeuw, maar werd vier eeuwen later volledig heropgebouwd. Het streng symmetrische kasteel, dat er overigens best mag wezen, geniet vooral bekendheid omdat hier op 28 mei 1940, kort na het begin van de Tweede Wereldoorlog, de capitulatie van het Belgische leger werd bezegeld. Welgeteld twintig minuten hadden de generaals von Reichenau en Derousseaux nodig om de overgave van de Belgen te officialiseren.
Na het ondertekenen van het protocol en een telefoontje aan de Führer loste een Duitse officier een geweerschot om de feestelijke gebeurtenis de nodige kracht bij te zetten. De inslag van de kogel is nog steeds te zien in de eetzaal van het kasteel.
Het kasteel van Anvaing wordt ook weleens ‘le château de Lannoy’ genoemd. Hier groeide de in Ronse geboren gravin Stéphanie de Lannoy op, sinds 19 oktober 2012 erfgroothertogin van het groothertogdom Luxemburg.
Col 4: Arabie
De Arabie vind je even ten zuiden van Ronse, op nauwelijks een boogschot van de grens tussen Vlaanderen en Wallonië. Het is een tweetrapsklim van anderhalve kilometer die je nooit echt in je ritme laat komen, en die alleen al daarom in de praktijk zwaarder uitvalt dan op papier. Het aantrekkelijke landschap maakt echter veel goed.
De klim start pal op de taalgrens, bij de kruising van de rue de l’Étanque met de rue d’Arabie. Volg die laatste. De eerste zeshonderd meter verlopen progressief: de percentages lopen zoetjesaan op tot 14%. Een prachtige holle weg verzacht het leed. Hier kun je zelfs op de heetste zomerdag terecht voor een deugddoend streepje schaduw.
Aan het einde van de holle weg toont de klim zich genadig en vlakt even af. Het landschap ontluikt en aan de rechterkant openbaart zich een terugblik op Ronse. Zodra je goed en wel gerecupereerd bent van de inspanningen uit het eerste deel, is het echter tijd voor de tweede trap van de klim: meteen na kilometerpaal 1 loopt de hellingsgraad nog eens op tot 8%. Meteen dé aangewezen plek om het verschil te maken met de eventuele tegenstand, voor wie nog wat jus in de benen heeft zitten.
De klim vlakt daarna opnieuw af en kabbelt nog lekker verder tot je bovenkomt op de zogenoemde Beau Site, waar onder meer ook de kasseienkiller Mont Saint-Laurent eindigt.
Col 5 : Mont-Saint-Aubert
Strikt genomen liggen Doornik en de vlakbij gelegen Mont-Saint-Aubert iets te westelijk om ze tot het natuurgebied Pays des Collines te rekenen, maar deze omgeving is simpelweg te mooi om zomaar links te laten liggen. Door de geïsoleerde ligging van de Mont-Saint-Aubert staat de top garant voor prachtige vergezichten over de uitgestrekte Scheldevallei en de stad met de vijf klokkentorens, Doornik. Maar dan moet je natuurlijk wel eerst naar boven. Hoe je dat precies doet, lees je hieronder.
(a) De langste – over de Jubaru (N)
De ‘standaard’ beklimming voor wie uit Vlaanderen komt, start in het gehucht Goudinière, bij het kruispunt van de rue du Bourdeau met de rue Boulière, halverwege tussen het ingeslapen dorp Molenbaix en de levendige stad Doornik. Volg de oplopende rue du Bourdeau. De weg is vrij breed, maar het landschap gelukkig ook: heerlijk groene miniatuuralpenweiden met mals gras waar koeien een moord voor begaan. Je krijgt hier twee cols voor de prijs van één, want voor je er erg in hebt, heb je en stoemelings de ‘tussenhelling’ Col de la Croix Jubaru bedwongen (welgeteld 99 meter hoog, maar mét colbordje, faut le faire!). De Jubaru dankt zijn naam aan de Franse wielrenner Armand Jubaru, die hier in 1897 het leven liet in de afdaling, toen de fietsen en remmen nog niet waren wat ze nu zijn… De col werd in 1985 ‘in het leven geroepen’ door de Doornikse wielervereniging Union Audax Tournai en was de eerste Belgische col in de geschiedenis die met een bordje werd aangeduid. De status als col doet blijkbaar wel iets met een helling, want de Eurométropole Tour passeert hier maar liefst vier keer in dezelfde wedstrijd.
Als het goed is, heb je tot nu toe nog geen trap te veel moeten geven. Het echte klimwerk begint pas even voorbij de ‘top’ van de Jubaru. Sla rechts af bij de splitsing, ter hoogte van de gedenksteen voor Jubaru en een pleintje met een zilverkleurig fietsstandbeeld, de Avenue Rinval in. Laat je vooral niet misleiden door dat wat hoogdravende avenue. Van doorgaand verkeer is hier nauwelijks of geen sprake. Wie hier rijdt, heeft maar één doel voor ogen: de top van de Mont-Saint-Aubert bereiken. De klimpercentages gaan omhoog, maar blijven aan de vriendelijke kant. Steiler dan 10% wordt het niet. Een halve kilometer scheidt je nog van de top. Een bocht naar links brengt je naar de laatste rechte lijn. Aan de linkerkant ontvouwt zich het uitzicht over de Scheldevallei, al moet je er de huizen, cafés en restaurants wel bij nemen. Boven op de top ligt het kerkje en een parking voor de dagjestoeristen die hier van het uitzicht of een verfrissende dame blanche komen genieten.
(b) De mooiste en lastigste (ZW)
Deze uiterst onregelmatige beklimming is zonder meer de parel aan de kroon van deze heuvel, en ook een meer uitdagende helling dan die over de Jubaru. Leuk weetje voor je van start gaat: in de hele regio Pays des Collines – Vlaamse Ardennen kent geen enkele andere helling zo’n groot hoogteverschil als deze kant van de Mont-Saint-Aubert.
Start in Kain, een noordelijke voorstad van Tournai, op het kruispunt van de rue d’Omerie en de Chemin des Pilotes, en sla die laatste in. Je komt al snel in de velden terecht. Na een gezapig eerste kilometertje klimmen bereik je de Ferme du Reposoir. ‘Repos’ is Frans voor ‘rust’, en inderdaad, een korte afdaling geeft de burger moed voor wat nog komen gaat. De Chemin des Pilotes gaat over in de rue de la Folie en versmalt. De akkers van daarnet maken plaats voor glooiende koeien- en paardenweiden. De steilste en tegelijk mooiste kilometer van de klim is aangebroken. Je rijdt als het ware recht in ‘de val’: een smalle haarspeldbocht naar links met een stijgingspercentage van 17%. Van een buitenbocht is hier nauwelijks sprake, het is nu pompen of verzuipen. Het fabuleuze landschap om je heen maakt veel goed, de heilige Aubertus slaat en zalft tegelijk.
Zigzag verder naar rechts, de charmante huisjes van het dorpje tegemoet. Het ergste is nu voorbij. Volg het smalle weggetje rue du Reposoir tot je op de rue du Curé uitkomt. Ga rechtsaf. De laatste honderd meter van de klim zijn identiek aan die van de noordelijke helling over de Jubaru.
Brood bakkende bisschop
De heilige Aubertus van Kamerijk (Frans: Aubert de Cambrai) was een bisschop uit de zevende eeuw die zich als kluizenaar op deze berg vestigde. Hij bakte er brood dat hij met de hulp van zijn ezel bij de rijken rondbracht. De opbrengst van de verkoop schonk hij aan de armen. Na de heiligverklaring van Aubertus werd het dorpje op deze berg (en ook de berg zelf) naar hem vernoemd. De Mont-Saint-Aubert wordt ook ‘Mont de la Trinité’ genoemd vanwege de bedevaarten met dezelfde naam, die al plaatsvinden sinds de veertiende eeuw.
Zin in meer? De reisgids Fietsen in het Pays des Collines is verschenen bij uitgeverij Odyssee Reisgidsen.