USA 6 staten: van Walvis tot Wolf

03
Juni

REISVERSLAG - Auteur: Johan Van Praet - Foto’s: Johan Van Praet en Els Plyson

Dwars door Washington, Idaho, Montana, Wyoming, South Dakota, Colorado tot in Nederland

Reken gemakkelijk een uur rijden voor iets dat ‘nearby’ ligt. Afstanden zijn relatief wanneer je zes staten van Noordwest tot Middenoost doorkruist – onze stop in Vancouver-Canada niet meegerekend. Sinds de auto het paard zo goed als heeft vervangen, zijn vier wielen de meest flexibele manier om Amerika’s eindeloze ruimten, verborgen parels en nationale klassiekers te ontdekken. Missie van onze roadtrip? De ‘Belgian Pool’ in het fascinerende Yellowstone.

Brussel (25°C) - Seattle (66°F)(*) 

"Zwart, wit of zilvergrijs?" vraagt Song. We kiezen grijs, dan valt het stof minder op. Een half uur later bollen we met onze 4x4 Jeep Cherokee nog onwennig Seattle binnen. Net voor pikdonker, 21 uur. In de commerciële en culturele metropool van Washington staat de wieg van Nirvana-frontman Kurt Cobain, gitaarlegende Jimmy Hendrickx, Microsoftgod Bill Gates ... Ook de koffiebarcultuur van Starbucks en pakjesgigant UPS hebben hier hun roots. Voor de basis voor al dat creatief en economisch talent moet je terug naar 1851. Toen bouwden blanke kolonisten op deze kust een bevoorradingspost voor de passerende zeevaarders. Ze betaalden Seathl, het opperhoofd van de Duwamish-stam, een aalmoes om zijn naam te lenen aan de jonge stad. Na de deal verdreven ze de indianen uit hun leefgebied. Vandaag moet een bescheiden bronzen buste het opperhoofd in ere herstellen. Het staat eenzaam in de schaduw van Pioneer Building, het oudste bewaard gebleven bouwwerk van de stad bij Pioneer Square (www.pioneersquare.org). Dat gebouw mag je helaas niet in. In tegenstelling tot Smith Tower (1914), een steenworp verder. De lift voert naar het panoramaplatform op de 35ste verdieping en is de oudste van de hele Westkust. Een overvloed aan opgepoetst koper, drukknopjes en elegante glorie. Maar ... voor enkele weken gesloten wegens renovatiewerken. Dubbel pech. 

De hippe wijk rond Pioneer Square bruist van het jong geweld. Maar er is nog werk aan. Bij de Grand Central Bakery dalen we nieuwsgierig de trappen af naar de ‘Underground shoppingmall’. Op een ambachtelijke boekbinderij na staan de bakstenen galerijen leeg. De historische fototentoonstelling maakt veel goed. Enkel blokken verder lopen we bijna voorbij het ‘Klondike Gold Rush Historical Park’ (www.nps.gov/klse). Geen park zoals de naam doet vermoeden, maar een museum waar twee oude rangers ons inwijden in het bestaan van de goudzoekers in het koude noorden.

De volgende ochtend wachten we zoals zoveel citytrippers op de lift richting grote leeszaal op verdieping 10 van de Seattle Public Library, een bouwkundig staaltje van de befaamde Nederlandse architect Rem Koolhaas. “Stap zeker ook uit op verdieping 4”, raadt een passante geamuseerd aan. Deze 'red floor' – gemarkeerd als ‘meeting rooms’ – dompelt je letterlijk onder in een kunstzinnig, dominant helrood bad. Sciencefiction verstopt als kunst. En indrukwekkender dan het overgewaardeerde uitzicht op niveau 10.

Op het einde van de wandeldijk met zijn rist toeristenvalletjes ligt Pike Place Market. We wringen ons tussen de mensenmassa om een glimp op te vangen van de met vissen jonglerende visboeren. Al doen ze dat vandaag minder uit werkefficiëntie dan wel als fotoattractie en verkoopstunt. Eten zien doet honger krijgen. Dus glippen we ‘The Pike Seattle Brewing Co’ binnen voor bier en oesters. Bier wordt trouwens trendy merken we ook later op onze tocht.

De dag sluiten we af met een ‘echt’ 360° uitzicht over de stad. 73 hoog naar het Sky View Observatory van het Columbia Center. De obligate “Act surprised, great and fantastic”-fotoshoot nemen we er willens nillens bij. Het uitzicht loont de inspanning.

(*) °Fahrenheit min 32, gedeeld door 1,8 = °Celsius

Seattle (63°F) – Vancouver (27°C)

Na zo'n 40 mijl Highway 5, kiezen we de 'kustweg' 11 langs de oesterbanken van Samish Bay. En kronkelen zo verder naar het noorden met korte stops in Edison (waar we zeldzaam krokant brood kopen bij de lokale bakker) en Fairhaven, een typisch laat-19e-eeuwse wijk in Bellingham. Het is al een stuk in de namiddag als we aanschuiven voor de grens met Canada. Nog 52 km – eenmaal over de grens tellen we opnieuw in kilometer en graden Celsius – naar Vancouver.

Volgens onze reisgids een van de mooiste steden ter wereld en ook wel het Hollywood van het noorden genoemd. De skyline van aaneengeregen torenflats oogt alvast 'wow' en gaf de stad zijn bijnaam City of Glass. Tegelijk doen het alomtegenwoordige water, de stranden en parken het drukke verkeer richting ons hotel in downtown Robson Street snel vergeten. Dat ligt midden  Chinatown, leid ik verkeerdelijk af van de vele Aziatische restaurants en passanten in de straat. Vancouver is van oudsher al een multiculturele smeltkroes met een sterk aandeel Chinezen en Japanners.

We ruilen de jeep voor de fiets bij Bikes on Robson (www.bikesonrobson.com). De twee broers-uitbaters emigreerden als tieners uit Strombeek-Bever naar Vancouver. "Côte d'Or smeerpasta roept lekkere herinneringen op, maar is hier nergens te vinden", mijmert Avy. De mooiste – met gescheiden fietsstroken – route kronkelt zo’n 10 km rond Stanleypark, met links het donkergroen en rechts de zee. De binnenstad ligt immers op een rotsige landtong en wordt langs drie kanten door water omgeven. Eén minpuntje, de luidruchtige watervliegtuigen die om de haverklap af- en aanvliegen. Voor 99 Canadese dollar vlieg je 10 minuten over Down Town.

Bijna fietsen we voorbij Brockton Point Totem Pole, een ietwat verscholen, maar uitzonderlijke hoek van Stanley Park, en het oorspronkelijke land van het Coast Salish-volk. Negen totempalen van rood cederhout met bijzonder fijn houtsnijwerk rijzen er uit de grond. Totempalen zijn familiewapens. De figuren vertellen een mythisch of waargebeurd verhaal. Zo symboliseert de arend het koninkrijk van de lucht, de walvis de heerschappij van de zee, de wolf de genie van het land en de kikker staat voor de link tussen het land en de zee.

Wij verlengen onze route met nog eens 30 km en fietsen helemaal rond False Creek en over de Burrard Bridge terug naar de binnenstad. Ik wil per se stoppen in Granville Island Public Market. Nergens vind je meer keuze aan vers fruit en groenten, vis en zeevruchten. Eetstalletjes bij de vleet … en dus is het koppen lopen. Vers voedsel is er naar Belgische normen peperduur. Twee appels, potje yoghurt, doosje kerstomaatjes, stukje blauwe kaas (100 g) en een bakje frambozen kosten samen 23,24 Canadese dollar of zo’n 15 euro. "Meer dan 40 km? Het dagrecord", lacht Avy als we 8 uren na ons vertrek de fietsen en helmen – verplicht in Vancouver – weer inleveren.

Onze tijd is schaars. Het wereldberoemde Museum of Anthropology of dwalen door de stad? Liever de stad. We beginnen bij de Vancouver Public Library. De Canadees-Israëlische architect Moshe Safdie mag dan wel hoog bij laag beweren dat hij zich niet liet inspireren door het Romeinse Colosseum, de gelijkenis is treffend. Bovendien is in tegenstelling tot wat onze reisgids schrijft, het met groen beplante dak wel open voor het publiek. Doen!

Op weg naar Chinatown, de oudste Chinese wijk van Canada trouwens, stappen we door Hastings Street. Hoe dieper we de straat binnendringen – zo voelt het echt – hoe schrijnender. Van daklozen die samentroepen op de straathoeken tot de graatmagere drugverslaafde met kinderwagen die letterlijk voor je neus haar dagelijkse shot zet. Behalve wij kijkt niemand op. De politie laat blijkbaar begaan. Alleen straathoekwerkers proberen soelaas te brengen. De kleurrijke, niet-toeristische Chinese buurt met zijn even geurrijke voedingswinkels in de aanpalende straten biedt een andere inkijk in het dagelijkse leven, maar kan de drugellende om de hoek moeilijk van ons netvlies wissen. Verder stappen helpt. Richting Gastown. Zo genoemd naar de ‘Gassy’ Jack Deighton, de zaakvoeder van de Globe Saloon waarrond zich hier de allereerste nederzetting ontwikkelde. In het oudste stadsdeel troepen de toeristen rond de enige stoomklok ter wereld (Water Street). Hij lijkt heel oud, maar stamt pas uit 1977.

Terwijl we een pasta verorberen bij Zefferelli's Spaghetti Joint (zefferellis.com) en ik mijn eerste cocktail Caesar (zie inzet) heb geproefd, loopt er een mailtje binnen van Jessica van BC Whale Tours: "Hello Johan, Unfortunately we cancel our sunset whale watching trips for the remainder of the season due to a lack of interest. We would like to extend the offer to come out with us during the day at no additional cost." Haalbaar, maar het betekent wel dat we morgen in één ruk moeten doorrijden naar Victoria. Halt houden of sightseeing onderweg zit er nauwelijks meer in. Zoveel ononderbroken kilometers zullen wegen. Dus kruipen we vroeg onder de wol. Net wanneer de jetlag min of meer uit de kleren is, rinkelt om 3 uur 's nachts – in België is het middag – mijn telefoon. "Proximus hier, of we je zoon gratis mogen aansluiten op het nieuwe glasvezelnetwerk?" Luttele uren later en allerminst uitgeslapen vertrekken we richting Coastal Renaissance Ferry die ons naar Vancouver Island overzet.

Geheim recept cocktail Caesar
De cocktail Caesar staat op één in de populariteitspoll van Canada, maar daarbuiten kent bijna niemand het klassieke recept:
1 borrelglas wodka, citroen- of limoensap, 2 druppels tabasco, 2 druppels worcestersaus, tomaten-groentesap (in Canada Clamanto) zoveel als nodig om bij te vullen.
Meng alles in een cocktailshaker, voeg ijsblokjes toe en garneer met een frisse selderijstengel.

Vancouver (24°C) – Victoria (27°C)

De Transcanadian Highway 1 voert ons 109 km verder naar Victoria in het zuiden van Vancouver Island. Het is opvallend hoe weinig kansen er zijn om af te slaan naar de kustlijn. Bijna stipt op het afgesproken uur, checkt Jessica ons in voor de zoektocht naar walvissen. We hijsen ons in de zware water- en winddichte beschermpakken en stappen samen met de zeven andere passagiers in de uit de kluiten gewassen zodiac. Met 2 x 350 pk onder de kap, klieft mariene bioloog Cal door het bijna vlakke water naar 'Striker'. "Een oude bultrugwalvis die ooit door een boot werd geraakt en hier al jaren rondhangt." Een zekerheid dus. Nog een tiental mijl dieper in zee botsen we op een ‘honeypot’. Drie bultruggen laten zich een uur lang rustig volgen terwijl ze op krill azen. Daarna scheren we met 75 km/u richting het Race Rocks Ecological Reserve (www.racerocks.ca) waar we 'Olly' opzoeken. De enige uit Alaska uitgezette zeeotter die niet terugkeerde naar zijn thuishaven voelt zich als eenzaat opperbest tussen de kelp en de kolonie Californische en Steller-zeeleeuwen. "Het kleine zeereservaat is de enige plek ter wereld waar beide soorten oorrobben samenleven en vruchtbare nakomelingen voortbrengen", weet Cal.

Victoria 'by night' wordt een afknapper. Twee cruiseschepen hebben net tienduizend passagiers gelost die het stadje overspoelen. Rustig flaneren in het historische en zorgvuldig gerestaureerde Inner Harbour, het hart van de ‘Victoriaanse’ stad, heeft meer weg van drummen om een staanplaats. Dus gaan we voor de tweede nacht op rij met de kippen op stok.

Victoria (25°C) – Port Townsend (66°F) 

Terwijl we de volgende ochtend met de ferry de Straat van Juan de Fuca en tegelijk de grens naar Amerika (Washington, staat nr. 1) oversteken, speuren drie mannen met de verrekijker de horizon af op zoek naar walvissen. Ze moeten de duimen leggen voor een vader met zoon die met het blote oog telkens weer tuimelende dolfijnen spotten. De route tussen de aanleghaven in Port Angeles en onze stop voor de avond, Port Townsend, biedt weinig echt verrassends. Op de langgerekte zandduin Dugeness Spit na. Op de punt van het kleine schiereiland staat een vuurtoren uit 1857. De weg ernaartoe ligt letterlijk bezaaid met drijfhout. Van enorme boomstammen tot kunstig geërodeerde takjes. Heerlijke plek om te picknicken.

We boeken de nacht in motel Aladdin Motor Inn vlakbij de jachthaven. Op de ramp waar de locals hun boten te water laten, raak ik aan de praat met Samantha en Ron die net een grote ketel water aan de kook brengen. "Drie krabben in onze fuiken vandaag. Magere, maar daarom niet minder lekkere vangst." Of ik er straks een wil? Ik zeg nooit neen tegen krab. Het gekookte beest is zo vers dat je de schaal gewoon met de blote vingers kunt openscheuren. Zelden zo lekkere krab uit het vuistje gegeten.

Port Townsend (66°F) - Whidbey Island (63°F) - Leavenworth (78°F)

Opvallend hoe de Amerikanen eenmaal aan boord van de ferry 'Salish' naar de cafetaria snellen. Wij blijven op het buitendek genieten van de zon en steken van wal met een oorverdovende toeterhonk. Vanavond logeren we bij Natasha, een vriendin en doorgewinterde reisexpeditiescout en -begeleider. Ze woont in een goed verstopt hoekje in het al even afgelegen Freeland. Zonder wegbeschrijving of accurate gps vind je het nooit. "It is appx 15-20 minutes drive from Coupeville Ferry to my place. I will plan a very nice overview of the island for you, so we can cover as much as we can in one day. Looking forward to your visit and to catching up!"

Natasha is Russisch, amper de helft van het jaar thuis, betaalde cash voor haar stek met bijbehorende gastenhuisje - dat ze trouwens nooit verhuurt - en krijgt voortdurend buitenlandse vrienden op bezoek. De perfecte samenzweringscocktail voor de bejaarde buren om haar als spion te verdenken. "Santa Claus (een nickname voor de grijs bebaarde buurman) komt bij onze oprit braambessen plukken, terwijl de braamstruiken rond zijn eigen tuin kreunen onder het gewicht van de overrijpe bessen”, grapt ze.

Hoe ironisch. Natasha’s reisgezel, de in Frankrijk geboren Vianney, bakt straks braambestaart als toetje. Heerlijk! Daarna slenteren we door de paradijselijke tuin waar uilen, kolibries, vossen, coyotes en nog veel meer onzichtbaar wild huizen. Morgen is het amper 80 kilometer lange eiland aan de beurt.

In het beroemde Langley in Virginia houdt de Amerikaanse geheime dienst CIA hoofdkwartier. In het gelijknamige landelijke dorpje hier op Whidbey hokt nogal wat gepensioneerd CIA-personeel samen. Toeval? “Een geheim agent gaat nooit met pensioen”, lacht Natasha die het aan den lijve mocht ondervinden. Ze troont ons mee naar een winkel volgestouwd met curiosa en memorabilia uit alle hoeken van de wereld. Overal hangen en staan foto’s waarop de shopeigenaars, gepensioneerde diplomaten – een eufemisme voor agenten – handjes schudden met politieke prominenten, warlords en wereldleiders. “Toen ze hoorden dat ik voor mijn werk de wereld rondreis, trokken ze de banden aan en werd ik op een dag subtiel gepolst of ik openstond voor een ‘diplomatieke’ bijverdienste”.

Een paar kilometer verder in Coupeville, het op een na oudste stadje van de staat, werd tot voor enkele jaren nog een kano-regatta tussen indianenstammen georganiseerd. De victoriaanse huizen zijn het werk van de blanke kolonisten die zich hier halverwege de 19de eeuw vestigden. In de robuuste, bijna oninneembare houten blokhut (Alexander Blockhouse 1855) vlakbij de pier, trokken de pioniers zich terug als de indianen de aanval inzetten. Na een laatste stop aan het historische en iconische Coupeville Wharf in Penn Cove rijden we op aanraden van Natasha via Deception Pass terug naar het vasteland en verder via de Stevens Pass helemaal tot Leavenworth. Om de ondergang van hun oude houthakkersnederzetting te voorkomen, verbouwden de inwoners hun gehucht tot een heus Alpenstadje. Een toeristentrekpleister helemaal volgens Duits thema. Wie als wij niet van Alpenromantiek, wienerschnitzels en zuurkool houdt, blijft er beter weg.

Leavenworth (78°F) - Coeur d'Alene (90°F) - Helena (90°F) 

De twee dagen naar Helena voeren ons bijna kaarsrecht door de graanschuur en graaslanden van Idaho (staat nr. 2). Een eindeloze woestijn van gele korenvelden. Door niets anders onderbroken dan een toevallige schuur of stofopzwepende tractor. Je proeft het fijne gruis van de landbouw. Behalve de ranches dwarsen we enkele gehuchten waar het leven langzaam uitdooft. Verdoken armoede en zorgen troef. Overnachten doen we in Coeur d'Alene. Ik koop er op de valreep nog een visvergunning en beproef tot zonsondergang mijn geluk in het nabijgelegen Fernan lake. Niets.

De autocruise naar Helena onderbreken we voor de fietstrail ‘Ride The Hiawatha’ (RideTheHiawatha.com). Ammar, ranger in opleiding, legt ons uit hoe het werkt. Hij is een student uit Jordanië die hier in een uitwisselingsproject zit. De fietstrail volgt 15,5 mijl lang de bedding van een verlaten spoorweg uit de 19de eeuw. De hele tocht daalt over houten meccanobruggen en door een rist tunnels, waarvan de langste St. Paul Pass of Taft Tunnel bijna drie kilometer in het pikdonder, kil en vochtig. Ergens halfweg de tunnel bollen we over de grens tussen Idaho en Montana (staat nr. 3). Dik twee uur later finishen we beneden waar de typische knalgele coolbus – een grappenmaker verwijderde de ‘s’ en de ‘h’ – ons terugrijdt tot helemaal boven aan het vertrekpunt. De klim met de afgedankte bus is minstens even avontuurlijk als de afdaling met de fiets, langs haarspeldbochten waar geen plaats is voor tegenliggers en rechts het ravijn loert.

De avond valt langzaam als we onze jeep parkeren naast een oldtimer pick-uptruck bij B&B Sanders in Helena, gesticht na de goudvondsten in 1864. “Movie time”, groeten Bobbi Uecker en Rock Ringling als we de uitbaters op hun veranda kruisen. “Let’s meet tomorrow morning. Meanwhile our niece will take care of you.” Elk hoekje van de Victoriaanse villa ademt de sfeer van weleer en is tot de nok opgetuigd met attributen van de beroemde circusfamilie Ringling Brothers. Bobbi neemt alle tijd tijdens haar rondleiding door de historiek van het huis, van de vloertegels en de 19e-eeuwse stenen- en mineralenverzameling – met o.a. ‘stones picked up during summer of 1863 while crossing the plains with ox trains from Omaha to Bannack. - H.P. Sanders’ – in de inkom tot de familieportretten en circusaffiches en -foto’s in de nok van de mansion. Achter elk stuk leeft een verhaal. Zoals de opgezette kop van de beroemde rodeostier Chili Bean die overal in Europa toerde. Als afscheid krijgen we van Rock een spuitbus ‘bearspray’ cadeau en een gouden tip: “Wil je grizzly’s spotten? Rijd dan vlakbij Gardiner, het dorpje bij de westelijke ingang van Yellowstone National Park, naar Tom Miner Bassin. Net voor zonsondergang komen de beren daar zoete wortels (caraway roots) opgraven”.

Helena (81°F) - Gardiner (88°F) 

We zijn verre van alleen als we de heuveltop bij Tom Miner Bassin bereiken. Een tiental berenspotters speurt er met hun telelenzen en verrekijkers de omgeving af. Het is er kameraadschappelijk stil. Tot plots een zwarte berenkop heel even boven de heuvelkam steekt. Het is het enige levende exemplaar dat we op onze reis in het vizier krijgen. Nochtans krioelt het van het leven in Yellowstone, het eerste nationaal park ter wereld. Vier dagen lang dikt ons lijstje met gespotte dieren aan: eland, zwarte wolf, bizon, wapitihert, grondeekhoorn, Amerikaanse zeearend, raaf, prairiehond of -marmot … Overal waar mensen met kijkers staan, valt wel iets te spotten. Ze laten je met plezier meegenieten van hun (foto)vangst.

Op aanraden van een aantal Canadezen, rijden we onze eerste parkdag via Cooke City en de Colter Pass helemaal naar Bear tooth, een imposante bergpiek in de staat Wyoming. En dan helemaal terug naar Tower Roosevelt, de noordoostelijke ingang van het park. De terugweg is nog veel mooier dan de heenweg. Met de hoop een beer te spotten, dokkeren we bij valavond via de oude Yellowstone trail terug naar onze lodge, Yellowstone Basin Inn in Gardiner. Een grote kudde wapiti’s dwarst ons pad, maar nergens een beer te bespeuren. “Ze zijn er nochtans”, verzekert uitbater Danny ons tijdens het ontbijt. “Op een winterochtend lag de deur van onze afvalbergplaats afgerukt op de grond. Overal sporen van berenklauwen.” En zo amuseerde Danny ons nog op enkele sappige en stoere berenverhalen.

Yellowstone National Park werd genoemd naar de indrukwekkende gele rotsen van de 370 meter diepe Grand Canyon of the Yellow Stone. Je kunt er blijven staren naar de Lower Falls dat zijn water 94 meter naar beneden stort. Maar het is bij uitstek de combinatie van wildlife, uitgestrekte wouden, meer dan 300 actieve geisers (zo’n twee derde van alle geisers ter wereld), pruttelende modderpoelen, fumarolen (stoom- of gasbronnen), heetwaterbronnen en zwavelwalmen die ons doen smelten en het park zijn reputatie van legendarische wildernis alle eer aandoen. Yellowstone bestaat in wezen uit één gigantisch (bijna 9.000 km2) vulkanisch plateau waarvan de bizarre kalkterassen van Mammoth Hot Springs, de Roaring Mountains, Norris Geyser Bassin – het oudste, heetste en actiefste gebied – en Grand Prismatic Spring, ’s werelds op een na grootste warmwaterbron, ons echt wel met verstomming slaan.

Na wat rondvragen en zoeken vinden we de Belgian Pool in het Upper Geyser Basin. De kleine bron van opborrelend heet water (+80°C) kreeg haar naam nadat de onfortuinlijke Belgische uitgever Landoy zich op 3 juli 1929 iets te dicht bij de rand waagde, werd afgeleid door de eruptie van de Castle Geyser, zijn evenwicht verloor … en levend werd gekookt. Missie geslaagd – van onze zoektocht welteverstaan.

We overnachten twee nachten in het straatdorp Gardiner om van daaruit de noordkant van het park te ontdekken. De twee dagen daarop verkennen we de zuidelijke helft en verblijven we in West Yellowstone. Zo vermijden we elke dag het hele park opnieuw te moeten doorkruisen.

Op de barkruk is de beste plek om met locals in contact te komen. Bovendien moet je zo niet op een tafeltje wachten in het restaurant, je bestelling laten opnemen kan immers ook aan de tapkast. Op de vooravond van onze laatste dag in Yellowstone raak ik in de Wild West Bar and Pizzeria aan de praat met brandweerman Cris. Hij rijgt de blikjes Coors Light pils aan elkaar. “Wat doet een mens anders op vrijdagavond dan zich bezatten?”. Of hij eerst geen hapje eet? “Dat doe ik morgen wel. Anders wordt je niet snel dronken.” Ik houd het bij een Moose Dark Brown Ale. Een grote brand in 1988 legde bijna een derde van het park in de as. Bijna 10.000 brandweerlui waren toen in touw. Vandaag zien we branden als een natuurlijk, zelfs noodzakelijk fenomeen dat de plantenwereld nodig heeft om te herstellen. “Jaarlijks stichten we berekend branden in het kreupelhout zodat fauna en flora voldoende ruimte krijgen. Dit jaar is het rustiger in de buurt, maar bijna elke dag woedt deze droge tijd van het jaar ergens wel een vuurhaard.” Cris’ verhaal is verre van fake leren we later als we het kleine museum in Grand Village bezoeken. Dat gaat dieper in op de zin en het nut achter de natuurlijke en gecontroleerde branden.

West Yellowstone (88°F) - Cody (66°F)

Na vier dagen of bijna 1000 mijl cruisen, verlaten we het park in het oosten. We slingeren door de Sylvan Pass richting Cody in Wyoming (staat nr. 4). Zover het oog reikt, zijn de hellingen bezaaid met de verkoolde dennenstronken en dode boomstammen. Snaps worden ze genoemd, omdat zo'n stam elk moment kan ‘snappen’ of breken en omvallen.

William Frederick Cody, alias Buffalo Bill, stampte in 1896 ‘zijn’ Cody uit de grond. Net voor de historische kern – welgeteld één hoofdstraat, Sheridan Avenue – binnenrijden, bezoeken we Old Trail Town. Het Bokrijk van de Far West met een unieke verzameling van 26 originele 19de-eeuwse blokhutten, van woonhut over klaslokaal en kruidenier tot saloon vol kogelinslagen, en graven van notabele of beruchte wildwestfiguren, onder wie Bill Cody, kleinzoon van Buffalo. Historicus Bob Edgar sprokkelde de authentieke stukken uit alle uithoeken van de states bij elkaar, ontmantelde ze balk per balk en knutselde ze hier genummerd weer in elkaar. Mijn favoriet? De kleine hut uit 1883 waar outlaw Butch Cassidy ($ 4.000 Reward) en the Sundance Kid ($ 5.000 Reward) hun volgende overval beraamden met de ‘Hole-in-the-Wall Gang’.

We overnachten bij Barb(ara) en Robert van Angels Keep, een tot B&B omgebouwd parochiekerkje uit de jaren 30 waar zo’n halve eeuw lang de goede boodschap werd gepredikt. Briefje aan de deur, sleutel in de envelop ‘for Johan’: “Please feel free to use the living room – no other guests here tonight.” De gezamenlijke eetruimte, keuken en kamers staan en hangen nokvol snuisterijen, rariteiten en familieherinneringen. Onze voeten zakken weg in het centimeters dikke kamerbreed tapijt. Barbara – ze woont in een verdieping onder het gelijkvloers – komt alsnog naar boven gesloft om ons te verwelkomen: “Geen paniek als jullie vanavond horen schreeuwen. Ik ga helemaal op in een wedstrijd American football.”

Diezelfde avond zijn we nog net op tijd om op de stoep voor hotel The Irma, dochter van Buffalo Bill, een stoel ($2/zitje) te bemachtigen voor de re-enactment van het duel tussen de Hole-in-the-Wall bendeleden en de marshal. Lookalike Buffalo Bill leidt het verhaal in met een eerbetoon aan de stars-and-stripes en de veteranen onder het publiek. Nog meer borstgeklop kan moeilijk. Amateurisme troef, maar amusant grappig. Colts knallen flodders en na een half uur straatspektakel liggen de outlaws morsdood op het asfalt.

Barbara en Robert schuiven aan bij het ontbijt van vers gebakken maïsbrood, watermeloen en een luchtige omelet met ham, gedroogde tomaten, kruiden en feta. Robert groeide op in een familie waar nog werd gejaagd om het gezin van vlees te voorzien. “Als tiener hadden we ons jachtgeweer bij om na school het bos in te trekken. We kregen zelfs jachtlessen. Met één eland had ons gezin zo goed als voldoende vlees voor een heel jaar. Overschotten werden gedeeld met zij die minder geluk hadden. De verantwoorde jacht – en dus ook het wapen – zijn deel van onze cultuur. Semi-automatische wapens waarmee je in één minuut dertig mensen neerlegt, horen daar voor alle duidelijkheid niet bij!”

Cody is Buffalo Bill en omgekeerd. De pelsjager, stierenvanger, goudzoeker, ruiter in de Pony Express, gids bij kolonisten-karavaans, postkoetsmenner, soldaat in de Amerikaanse burgeroorlog, hotelmanager en ijdeltuit maakt uiteindelijk fortuin met zijn multiculturele en voor die tijd megalomane wildwestshows waarmee hij zowat de hele wereld rondtoerde. Zelfs tot in het Belgische Gent zette hij zijn tenten op. Zo’n held verdient een museum. Het moderne complex ‘Buffalo Bill Centre of the West’ – vijf uitstekende musea voor de prijs van één – herbergt een unieke verzameling objecten en sieraden die toebehoorden aan de plaatselijke indianenstammen (Sioux, Cheyenne, Blackfeet, Pawnees). Ronduit verbazend mooi en schrijnend tegelijk. Buffalo’s persoonlijke themazaal spreekt ons minder aan. Authentiek wel, maar te eenzijdig op het idool en zijn legende gefocust. Het luik ‘wapens’ is helemaal ons ding niet en laten we links liggen. Bovendien ontbreekt de tijd.

Cody (66°F) – Sheridan (78°F) – Deadwood (80°F)

Wild Horses Highway (14 East) kronkelt door de Big Horn Mountains via Sheridan – één mainstreet met rijen hotels zonder veel meer – naar Deadwood in South Dakota, de vijfde staat die we kruisen (na Washington, Idaho, Montana en Wyoming). Maar eerst parkeren we de Jeep bij Devils Tower. Hier draaide Steven Spielberg zijn film ‘Close Encounters of the Third Kind’ (1977). De ‘Toren van de Duivel’ is een reusachtig, gelaagd, vulkanisch rotsblok van 264 m hoog, met een vlakke, vierkante top. De Lakota noemden de rots ‘Grizzly Bear Lodge’, de Kiowa ‘Boom van Steen’. Halfweg onze wandeling op de heuvels rond de piek, barst totaal onverwacht een stormweer los. In de plensregen vinden we een schuilplek onder een overhangende rots. En wachten we tot het interval tussen bliksem en donder langer wordt. Terug beneden en doorweekt botsen we op een bordje dat wijst op het gevaar ‘When Thunder Roars, Go Indoors. Stop All Activities.’ We ruilen klungelend natte voor droge kleren in de auto, tot plots de zon doorbreekt en Devils Tower blaakt in het licht. We picknicken aan de voet terwijl een commune prairiemarmotten ons nauwlettend in de gaten houdt. Of is het omgekeerd?

Deadwood, Saloon No 10. Elke dag van Memorial Day tot september, telkens om 1, 3, 5 en 7 p.m. jaagt drifter Jack McCall de revolverheld James Butler Hickok, alias Wild Bill, een kogel door het hoofd. De ‘Prince of Pistoleers’ maakte een cruciale fout door met zijn rug naar de ingang te zitten. In zijn levenloze hand houdt hij zijn pokerkaarten vast, een twee-paar van zwarte azen en zwarte achten, sindsdien de ‘Dead Man’s Hand’ genoemd. Onze gastvrouw Laura van de ‘1899 Inn’ leidt ons naar de muziekkamer – ooit de repetitieruimte van een huurder-muzikant – in de nok van het dak. “De naam verwijst naar het jaar waarin onze B&B werd gebouwd in Victoriaanse stijl.” Het is al een stuk in de namiddag. We gaan niet naar de ‘shooting’ van Wild Bill, maar klimmen naar zijn laatste rustplaats op het Mount Moriah Cemetery. Daar ligt hij in het gezelschap van nog meer beruchte lokale helden: Martha ‘Calamity Jane’ Canary, Potato Creek Johnny en eenzaam op de top Seth Bullock, Deadwoods eerste sheriff en vriend van de latere president Theodore Roosevelt. Voor wie ze allemaal wil vinden is er een plannetje met per figuur een beknopte historiek. Een must voor de fans van de Netflix-serie Deadwood. Een zegen voor de lokale politiek en middenstand die Mainstreet Deadwood herschaapten in een paradijs voor gokkers en shoppers. Echte fans van het wilde westen of de serie moeten door de façades heen kijken om de echte historische waarde en sfeer te herontdekken. Die zijn er, ondanks het casinotoerisme, gelukkig nog. In Deadwood Social Club bijvoorbeeld, waar we lekker eten én drinken – hun Martinibar schenkt liefst 62(!) variaties.

Deadwood is onze uitvalsbasis richting Mount Rushmore en Crazy Horse Memorial. Het regent pijpenstelen. We kiezen secundaire, onverharde en verlaten wegen, want ik wil per se stoppen in Rocheford. Een gehucht met slechts zes bewoners had Laura van de 1899 Inn ons verteld. “Acht”, verbetert Kathy van de lokale onestopshop. Ze giet mijn beker vol lauwe koffie en begint honderduit te vertellen. Over de witte bizon op de Indianenranch vlakbij, de oude grizzly die geregeld opduikt in de buurt, … “Teken je mijn gastenboek?” Ze wijst ons de binnendoorweg naar de Memorial. De saloon aan de overkant blijft gesloten. Rotweer.

Afstanden zijn relatief, maar hebben het grote voordeel dat je slecht weer achter je kunt laten. Mount Rushmore blaakt in het zonlicht. Nu zie ik met eigen ogen waar Deep Purple de mosterd haalde voor hun lp-hoes van ‘Deep Purple in Rock’. De uit het graniet gehouwen hoofden van de presidenten Washington, Jefferson, Lincoln en Roosevelt zijn 20 meter hoog. Het vergde 15 jaar (1927-1942) hakken, houwen, dynamiteren, pletwalsen en bulldozeren onder leiding van een zekere Gutzon Borgum. Doel was om ook de bovenlichamen in de rots vorm te geven, maar het geld was op. Dus werden alleen de gezichten in de rots vereeuwigd. En het moet gezegd, ze maken indruk.

Het indianenopperhoofd Henry Standing Bear vond het maar terecht dat uit respect ook de ‘native’ inwoners van Amerika een monument kregen en in 1939 wist hij de Poolse beeldhouwer, Korczak Ziolkowski, die nog had meegewerkt aan Mount Rushmore, te overtuigen om het ruiterbeeld van Lakota opperhoofd Crazy Horse uit de rotsen te houwen. “Korczak zette zijn tentje op aan de voet van Thunderhead Mountain en begon letterlijk met hamer en beitel aan het titanenwerk”, vertelt Mark, onze gids. “Vandaag zijn gemiddeld tien man het jaar rond aan de slag. Het project wordt 100% gefinancierd met fundings via het Crazy Horse Memorial Foundation gerund door de zonen en dochters van. Overheidssubsidies worden bewust geweigerd om de onafhankelijkheid van het project niet in gevaar te brengen.” Crazy Horse staat symbool voor de weerbaarheid, trots en moed van de indianen en groeide uit tot een breed maatschappelijk project dat de waarden en normen van indianen wil valoriseren. Onder meer door de oprichting van een eigen universiteit. “De rotsen bevatten grotere hoeveelheden ijzer dan verwacht. Door de erosie krijgt het beeldhouwwerk een lichtrode (huids)kleur. Een toevalstreffer.” De vraag die iedere bezoeker stelt: wanneer zal het monument af zijn? “Niemand kan of durft dat voorspellen. Binnen 100 jaar misschien? Dit jaar hopen we de wijsvinger en de derde vingerknokkel van Crazy Horse vorm te geven.”

Aan de ontbijttafel bij Laura peilt een Amerikaans koppel onze interesse voor deze ‘uithoek’ van de States. Dat we als kind nog liedjes zongen over de legendarische Buffalo Bill vinden ze hilarisch. Dat er op Netflix een serie loopt over ‘Deadwood’ wisten ze niet. We moeten onze wederzijdse verhalen helaas afbreken. Vandaag staan het Wounded Knee Museum en de Badlands op het programma. Onze meest oostelijke bestemming. 100 mijl onderweg langs de Interstate 90 staan om de haverklap reclameborden voor Wall Drug Store (since 1931), hét shoppingcenter van het Wilde Westen. ‘Free coffee and donut for Veterans and Honey Mooners’. Eenmaal binnen is het een doolhof van winkeltjes volgepropt met kitsch en ‘Far West’-souvenirs ‘made in India’. Eens buiten het centrum valt er nog maar weinig te beleven. Behalve het Wounded Knee Museum (woundedkneemuseum.org), het echte doel van onze stop in het stadje Wall. We moeten tot twee keer toe vragen waar het kleine museum zich ergens bevindt. Verwacht hier geen artefacten van de slachtpartij in 1890. De Lakota beschouwen die als heilig en stellen ze niet tentoon. Wel het ware verhaal achter de feiten. Ingetogen, stil, spiritueel.

Deadwood (80°F) – Rapid City (79°F) – Ford Collins (80°F) - Denver (84°F)

De Badlands hebben hun naam niet gestolen. De hitte brandt oorverdovend stil in het schijnbaar dode maanlandschap. Geen sprietje groen te bespeuren. Het gebroken land bestaat uit ‘versteend’ sediment, heel lang geleden door water afgezet. Enkele zuinige paaltjes markeren het wandelpad – ‘The Door trail’ – tot we niet meer verder mogen. Te gevaarlijke kloven, te droog. ‘Voorzie per uur wandelen minstens één liter water’, waarschuwt het infobord. En wees op je hoede voor ratelslangen. Maar op dit uur van de middag schuilt alle leven, op de zotte mens na, voor de zinderende zon.

De koelere nacht brengen we door in Rapid City. Te uitgeblust om de stad te verkennen en behalve de shop van het tankstation geen horeca te bespeuren in de buurt van het nieuwbouwhotel. Dan maar noedels uit een potje, crackers, wat fruit en onder de lakens. Vroeg, maar uitgeslapen, uit de veren. De pancakes, omelet met spek, mierzoete cornflakes, vleespap en toast met alweer zoet, … beginnen nu echt wel te vervelen. Dus zitten we even snel als we ontbijten weer in onze jeep met als doel Ford Collins. Een klein uurtje later nemen we de afrit Hot Springs. Verscholen tussen de woonhuizen ligt The Mammoth Site. Op de archeologische vindplaats zijn nu al 32 mammoetskeletten blootgelegd. “Met dank aan de lokale aannemer Phil Anderson die de plek in 1934 ontdekte, het belang van de vondst juist inschatte en resoluut de graafwerken en uiteindelijk zijn huizenproject stopzette”, legt gids Sherley uit. De mammoeten die in de oer-waterput vielen, raakten de steile wanden niet meer op en verdronken. Ondanks de té schoolse rondleiding van de onervaren Sherley. “You’re from Belgium? Great country!” – wedden dat ze er nog nooit van het land hoorde – loont het blitzbezoek de moeite.

We overnachten in Ford Collins, Colorado (staat nr. 6). De universiteitsstad baadt in het groen. Na bijna drie weken hebben we nu echt wel door dat je niet hoeft te wachten aan de ingang tot er een tafeltje vrijkomt in het restaurant. Gewoon plaatsnemen op een barkruk en je wordt bediend. Ideale plek trouwens om te luistervinken wat er leeft voor en achter de bar. Ook hier tappen ze lokaal gebrouwen bier. België zal op de rand van zijn stoel moeten gaan zitten, wil het zijn bierreputatie niet verkwanselen aan de Amerikaanse lokale brouwers die als paddenstoelen uit de grond schieten en topkwaliteit bieden bovendien!

We cruisen in een laatste rechte lijn naar onze eindbestemming, Denver. De enkele uren op overschot spenderen we aan een blitzbezoek aan het Rocky Mountain National Park. Meer dan een wandeling rond Bear Lake met zicht op de indrukwekkende bergketen, zit er helaas niet meer in. Daarna slingert de Peak to Peak Scenic Highway ons naar het eethuisje Millsite Inn. ‘Het lijkt alsof de tijd hier al tientallen jaren is blijven stilstaan’, lezen we in onze reisgids. Het is inderdaad opvallend stil als we de parking opdraaien. Onkruid schiet door het grind. Een aftandse auto staat te verstoffen. “Hallo, is hier iemand?” Tot we het bordje ‘FOR SALE’ zien hangen. Dan maar verder naar het ‘kruispunt’stadje Nederland (!) dat zijn naam kreeg in 1874 door de overvloed aan Nederlanders die hier hun geluk kwamen zoeken tijdens de Pikes Peak Gold Rush. De ‘groovy’ barmeid van ‘The Pioneer Inn’ – ik kies katvis als lunch – zit hier al veertig jaar vast en smeedt al een leven lang plannen om haar geluk elders te zoeken. Het zal bij dromen blijven vrees ik.

Denver wacht, … maar stelt teleur. Na 23 dagen roadtrippen, weegt de vermoeidheid en vinden we nog net voldoende energie om bij zo’n 30 graden Celsius doelloos door de straten te slenteren. Dat is buiten portier Stewart gerekend die ons ‘zijn’ Oxford Hotel – het oudste in Denver trouwens – binnenlokt. “Of we wel beseffen welke wereldsterren hier allemaal over de vloer kwamen?” Fier als een gieter troont hij ons mee naar de Martini-bar waar hij oog in oog stond met The Who, Bob Dylan, Yes, ELO … Zijn lijst kent geen einde. Enthousiast stuurt hij ons naar Rock Mountain Ranch Wear, de winkel in Wazee Street, waar elke ster met naam en faam al sinds 1946 zijn ‘cowboy’-hemden koopt (rockmount.com/pages/celebrity-gallery).

We gluren door de etalage. Duidelijk onze stijl niet. Geef ons nu maar Union Station (1881), met zijn adembenemende aankomsthal in art-decostijl. De ‘zaal der verloren schreden’ omringd door ‘eateries’, book market, bar en klassehotel komt als geroepen. Onze laatste vrije uren verdampen we met een boek in de oase van rust en koelte. Alles was goed.

Selectie Reisgidsen & kaarten voor Washington, Oregon, Montana, Wyoming, South Dakota & Colorado

Terug naar overzicht